“In 1972 begon ik met het melken van dikbillen. Door de lage vleesprijs in de jaren negentig was het niet meer rendabel. Ik had te weinig melkquotum voor melkvee en ik ging op zoek naar een goed alternatief. In 1998 ben ik samen met Klaas naar Noord-Italië gegaan. Maar dat viel me tegen. We vonden daar niet de buffels die we zochten. In 1999 zijn we opnieuw naar Italië gereisd. Deze keer zuidelijker, in Foggia. Daar vonden we dieren met de juiste genetische eigenschappen. In het voorjaar van 2000 heb ik 25 vaarzen gekocht en later in dat jaar nog eens 22 dieren”, vertelt Piet.
Piet: “Waterbuffels zijn echte oerrunderen. Rustig, eigenwijs, en veel karakter. Ze zijn onder andere te herkennen aan hun wipneus. Hoe spitser de neus, hoe hoger de melkgift. Een buffeltje loeit niet, maar knort. En de achterkant van een buffel lijkt meer op een olifant dan een koe. Reserves zetten ze weg als een grote bal vet bij het kossem en soms grote bulten als stuitvet. En ze hebben geen dichte vacht, zoals koeien, maar haren. Zonlicht brandt dus direct op de huid. Ze hebben daarom een beschermende vetlaag op de huid. Als je water op ze spuit, dan zie je het vet als melk van de huid afglijden. Buffels kunnen sowieso slecht tegen warm weer, dan liggen ze het liefst in modder of water. En dan kom je meteen bij een groot voordeel van de buffel; ze hebben een klein uier, zonder haar. Daardoor blijft de uier, ondanks het modderbad, altijd mooi schoon.”
‘Waterbuffels zijn echte oerrunderen. Rustig, eigenwijs, en veel karakter.’
Klaas: “Waterbuffels laten zich niet gemakkelijk sturen, aanjagen of aan de kant duwen. Piet loopt voorop, en de dieren lopen achter hem aan. Piet is bereid om zich te richten naar het dier en dat is een belangrijke eigenschap om te werken met buffels.” Piet lacht: “Dat was in het begin wel even wennen. Ze bleven als een blok beton staan, maar met brok kun je ze lokken. We hadden alleen een probleem; de eerste vaarzen uit Italië kenden helemaal geen brok. Wat ze wel aten was het zaagsel uit de boxen en de isolatie van het plafond. We hebben de brok in het begin op het ruwvoer gegooid, dan duwde ze de brokken aan de kant en aten ze het ruwvoer op. Ik heb twee jaar lang met de riek de brok door de mais gemengd om te zorgen dat ze wat binnenkregen.”
“Buffels zijn gevoelig voor stress, bijvoorbeeld als de rangorde in de melkstal afwijkend is ten opzichte van anders, dan is het goed mogelijk dat ze minder melk geven”, vertelt Piet. “Hoe meer structuur en rustiger de omgang, hoe makkelijker het melken gaat. De melktijden zijn gelijk aan koeien, maar de hoeveelheid ligt een stuk lager. Het gemiddelde is 8 tot 11 kilo melk per dag met gehaltes van 8,5 procent vet en 4,75 à 4,80 procent eiwit. Als ze pas gekalfd hebben komen melkgiften tot 20 kilo per dag voor. Ondanks de lage melkgift, halen we genoeg rendement uit de buffel. De melkprijs is een stuk hoger dan bij melkvee, met op dit moment zo'n 1,32 cent per kilo. Uiteindelijk eet een buffel ook veel minder, zo'n 14 kilo droge stof als ze in volle productie zit. We hebben lage gezondheidskosten en gebruiken eigen stieren. Dat maakt het melken van buffels financieel interessant. Omzet en aanwas in de vorm van verkoop van vaarzen is ook een belangrijke inkomstenbron. Al jarenlang zijn vaarzen met een goede genetica erg gewild. Een nuchter buffelkalf brengt minder op dan een nuchter koekalf, maar een drachtige buffelvaars is twee keer zoveel waard dan een vaars van een melkkoe.“
Piet: “In het voorjaar en in de zomer melken we ongeveer 120 buffels. De lactatieperiode is iets korter dan een koe en daarom staan er jaarrond meer dieren droog met een hoogtepunt in februari en maart. Mozzarella is een zomerkaas en daarom is het gunstig om meer te melken in de zomer. De melkprijs ligt vooral in Italië dan een stuk hoger. Daar komt het door de hoge vraag naar mozzarella in de zomer voor dat ze zelfs twee keer per dag melk komen halen. Wij leveren onze melk al een aantal jaar aan het Nederlandse bedrijf Tebben Kaas. Dit bedrijf geeft ons de garantie van een constante melkprijs en een hoge mate van afnamezekerheid.”
Piet: “Ik wilde destijds graag blijven boeren, maar had niet veel opties. Ik was één van de eerste buffelboeren en samen met de twee andere buffelboeren hebben we veel gepionierd. Soms tegen wil en dank. Nog steeds is het een vrij onbekende, niet-transparante kleine markt. Klaas: “Het is nu beter geregeld, maar we zijn er nog niet. Er moet nog steeds veel uitgezocht worden. Als omschakelaar weet jij niet waar je aan begint, dat is een uitdaging maar jij moet ook vooral een serieus doorzettingsvermogen hebben. Het is een nichemarkt en zo wordt het in alle schakels beleefd.” “We hebben al vaak onze neus gestoten, maar weten nu hoe het werkt”, besluit Piet.
Dit artikel is afkomstig uit Coöperatiemagazine nummer 10